HOORNGIDS COLUMN | De laatste schoolweek heeft altijd een bijzonder tintje. De kinderen weten dat de tijd van leren er weer op zit en het lijkt wel of zij een ingebouwd klokje hebben, dat hen waarschuwt wanneer het genoeg geweest is. Als leerkracht kun je dat ook heel goed merken, vooral als het schooljaar eens wat langer duurt. De kleuters huilen vaker, zijn gauw moe en kunnen soms heel geïrriteerd reageren op dingen waar zij normaal hun schouders over ophalen of om moeten lachen.
Als ik merk dat een kind het wat moeilijk heeft, pas ik mijn programma wat aan. Daar hoef ik niet echt veel moeite voor te doen want ook wij volwassenen hebben zo’n ingebouwd klokje. Alleen zijn wij wat beter in staat om dat te negeren. Maar vandaag is het wel heel spannend. Er is een vossenjacht door het team georganiseerd en het is de bedoeling dat de vossen niet alleen opgespoord, maar ook ontmaskerd worden.
De grotere kinderen gaan op eigen gelegenheid de wijk in, de kleintjes onder begeleiding van een hulpouder. Maar het is toch wel heel vermoeiend om zoveel straten te moeten doorzoeken. De allerjongsten moeten echt op sleeptouw worden genomen, behalve wanneer zij weer een vos ontdekken. Dan is de belangstelling meteen gewekt.
Ikzelf zit als pop in de tuin van mijn vriendin. Zodra er kinderen langskomen, zak ik schots en scheef onderuit en probeer zo onopvallend mogelijk te ademen. Maar als de van oma geleende jurk vol met kussens en kranten is gestopt, is dat niet zo makkelijk. Mijn turbo-boezem rijst en daalt, maar gelukkig zien de kleintjes dit niet. Als gebiologeerd staan zij mij op te nemen. “Eehhh eh, wat een gekke pop zit daar” roept Filip en hij komt voorzichtig een klein stapje dichterbij. “Ja, en wat een stomme snoet heppie”, valt Lars hem bij. Ik blijf bewegingloos zitten maar Filip komt nog wat naderbij en kijkt gespannen door de ooggaten van mijn masker of er leven in de brouwerij zit. Ik geef hem een knipoog waarop hij geschrokken terug rent naar zijn groepje. “Het is geen pop”, bibbert zijn stemmetje. “Wel waar, ik zag het zelf”, pareert Lars. “Nee hoor!”, overtuigt Filip, “want zijn ene oog doet het echt”.
Op dat moment passeert een groepje grotere jongens ons en één daarvan roept “Hee koters, het is juf Riet maar hoor.” Dat breekt de spanning. Nu durven zij mij wel aan te raken. “Zullen jullie het aan niemand verklappen?”, vraag ik. Dat beloven zij en zich van hun gewichtige taak volledig bewust vervolgen zij hun route. Lars draait zich nog een keer om en constateert: “Die grote jongens kunnen geen geheimen bewaren hé juf Riet?” Ik antwoord niet want er komen al weer andere kinderen langs.
“Wat hoor ik? Zit hier juf Riet?”, klinkt het grinnikend. Lars kijkt beteuterd. Zou hij doorhebben dat ook voor hem geheimpjes bewaren een te moeilijke opgave is?