HOORNGIDS | Creatief taalgebruik staat er voor vandaag op het rooster. Tijdens het kringgesprek meldt Frederik-Jan ons, dat hij met de boot van opa en oma is mee geweest ”en toen moest ik een zwemvest aan”. Zijn ogen stralen nog bij de herinnering. ”Een zwemvest aan?” houd ik mij van de domme. ”Was het dan zó koud?” Zijn pientere oogjes kijken mij aan. Hij heeft mijn grapje door. ”Nee gekkie” antwoordt hij dan ook en slaat meteen van schrik een hand voor zijn mond. ’Oei, deze opmerking was wel erg familiair’, zie ik hem denken, maar als hij ziet dat ik hem nog steeds quasi onnozel aankijk, legt hij geduldig uit, dat een zwemvest niet voor de kou is maar om je te redden als je overboord slaat. ”Sla je dan wel eens wat overboord?”, plaag ik verder. ”Nee juf, ik bedoel als je in het water valt. Dat heet overboord slaan.” ”Oh, bedoel je het zo?” en bedenk tegelijkertijd dat ik mijn taak van onderwijzen momenteel weer lelijk aan het verzaken ben. F.J heeft die taak gewoon even overgenomen. ”Maar je valt toch niet zomaar in het water?” zeg ik, wetende dat, als ik op de weet-niet-tour ga, de kinderen meestal goed bij de les blijven.
Zij vinden het een uitdaging mij iets te kunnen leren. ”Nee juf”, gaat F.J. onverstoorbaar verder, ”niet zomaar maar wel bij hoge golven bij voorbeeld, dan kan het wel”, doceert hij. ”Oh, dat doet mijn papa ook wel eens op de golfclub”, roept Nick enthousiast”, die wel de klok heeft horen luiden, maar de klepel niet helemaal kan vinden. ”Oh jee”, roep ik verschrikt, ”dan slaat jouw papa zeker wel heel erg hard”. ”Nou” vult Richard aan, ”dan heeft hij zeker wel een spierboot, want die gaan altijd knoerthard”. ”Je bedoelt zeker een speedboat”, corrigeert Frederik-Jan minzaam. ”Nee”, houdt Richard vol, ”een spierboot. Dan moet je met je spierballen aan twee stokken trekken en dan gaat je boot vooruit”. ”Dat heet een roeiboot”, klinkt het van de overkant. ”Ja, een roeispierboot. Zo heet dat!’ En dan weet iedereen wat voor boot er bedoeld wordt.