Het kàn bijna niet anders, of God heeft de ziel van Jan Wortel op Zijn nachtkastje liggen. Vele jaren liep ‘De Lange Wortel’ gewoon in het wild los door Hoorn. Altijd, zomer en winter, in korte broek. Een sprietige sprinkhaan wiens vogelkopje een tijdje in ‘n draaiende propeller had gezeten. Rond dolende ragebol. Kinderen, honden en katten stoven weg bij zijn nadering. Hij was nog nooit ’n vlieg te na gekomen, maar met zo’n penige Pierlala wist je maar nooit…
.
Niemand wist het fijne van deze gedaante. Ze noemden hem Jan Wortel, of Lange Wortel dan wel Willie Wortel, later Catweazle. En dat was dat. Wie hij werkelijk was kon geen mens je vertellen. De enige die dat wel kon was tevens de laatste die het zou doen. Jan Wortel was geen verteller. En al helemààl geen lachebekje. Als een wildpluimende rietsigaar plantte hij zich door de straten voort, en was voor je het wist weer verdwenen. Een zombie van voorbijgaande aard.
.
Sommigen zeiden dat zijn achternaam echt Wortel was. Anderen dachten zijn naam te kunnen toeschrijven aan zijn gestalte, die sterk associeerde met een reusachtige bleekroze winterpeen. Derden wezen op zijn lange, benige neus als bron van zijn bijnaam. De ware oorsprong van zijn scheldnaam, alsmede zijn werkelijke familienaam, werd me uiteindelijk uit de doeken gedaan door Jan zelf. In een maanden durend toenaderings-offensief had ik uiteindelijk toegang gekregen tot zijn vertrouwen, en volgden er lange zittingen bij hem thuis. Daarover straks.
.
In de Lange Kerkstraat had je de muziekwinkel van Roelof Wassenaar. Eens per maand stond daar in ’n hoekje een emmer zeepsop en ’n dweil gereed. Want dan kwam Jan Wortel, die een maandelijkse uitkering genoot, steevast langs. Opeens doemde zijn schim vanuit het niets op, en dreutelde hij op z’n witte bokkepoten schichtig tussen de platenrekken. Hij doorbladerde dan verzenuwd de bakken met nieuwe elpee-hoezen, waarvan hij er af en toe een van zijn gading uitlichtte. En ergens tijdens die winkelsafari piste hij dan in z’n korte broek. Altijd. Puur van de zenuwen. En Wortel gaf blijk van een flinke blaas.
.
Hij kocht drie, vier, vijf langspeelplaten. Wat er op het bijgeleverde vinyl stond interesseerde hem niet. Het ging om de hoes. Daarop stond altijd een dame afgebeeld. Hij koos hen uit naar rato van hun uiterlijke gelijkenis met de Heilige Maagd Maria. Want dat was de enige muze in Wortel’s leven. Jan was fan van Maria. Sterker nog: Wortel was heel erg eigenlijk in ’t geniep een beetje met Maria verloofd. Je kon hem, met enig gymnastisch vlechtwerk binnen dit wondere stamboompje, beschouwen als de aanstaande stiefzwager van God-de-vader.
.
Een mensachtige vrouw die hij daarnaast ‘n ietsiepietsie in z’n privacy toeliet heette Greetje Berkeveld, die geruime tijd zijn buurvrouw was. Bij Greetje dronk hij zondags dikwijls ’n kroesje thee. Dat wil zeggen: als het waxientje op haar vensterbank brandde. Was dat uit, dan kon Jan beter wegblijven. Want dan brandde Greetje zelf. In haar kop. Gré werd, op een andere wijze, eveneens voortgestuwd door ’n moeilijk toegankelijke wappergeest. Zo had ze altijd drie jassen over elkaar aan. Bij mooi weer soms wel vier. Lekker veel zakken. Ze duwde, luid babbelend tegen niemand, een dikbuikige kinderwagen uit de jaren dertig op gummibandjes voor zich uit door de stad. Daar zaten haar schatten in. Zo was Greetje in haar hum.
.
Over nu naar huize Wortel aan het Pelmolenpad. Daar sleet Wortel zijn laatste jaren. Fijn dichtbij zijn badkamer, het Hoornsche Hop. Daar ‘zwom’ hij, ruim uit de kust, wat trekjes heen en weder. Hij liep daarbij, als een rechtop gaande giga-garnaal, gewoon wat in het rond, met zijn armen manhaftige zwemslagen imiterend. Grillend gadegeslagen door zonnende bakvissen op de dijk. Bonanzadorp, de eerste fase van de Grote Kwaal, was net verrezen; Wortel had nog behoorlijk wat ruimte om zijn vrijstaande, blauw-witte krotje-in-het-onkruid. De reden waarom hij me toeliet is een lang verhaal van marsrepen, pannekoeken, pelpinda’s, koffie en soep.
.
Het interieur van de begane grond lag in lijn van de verwachting. In het keukentje leek een handgranaat te zijn ontploft. Potjes, pannetjes en bordjes schimmel reikten tot halverwege de trap. Tussen het uitdragerijtje in zijn woonkamer excelleerde, als een Fremdkörper, een hypermoderne pick-up naast een kloeke pilaar van Maria-elpee’s.
- Qwartje: “Luister je vaak, Jan?”
Wortel: “Nei.”
- Qwartje: “Waarom niet?”
Wortel: “Dat ding doet ’t niet. Hij is stik.”
- Qwartje, de dubbele naaldkop bekijkend: “Er zit geen naald in, Jan.”
Wortel: “Ôôh.”
- Qwartje, de reservenaald neerdraaiend: “Zo. Hij doet het weer. Zal ik wat opzetten?”
Wortel: “Nei.”
.
De wandjes van Wortel’s woonkamertje werden als vlooien besprongen door foto’s van Maria, van Jezus, van nog veel meer Maria, en ’n enkele witte duif die in volle vlucht lichtstralen poepte. ’s Avonds, als de dag capituleerde voor de duisternis, zat Wortel daar bij het licht van een 30 Watt’s schemerlampje roerloos doodstil te zijn. Heremiet in zijn voorgeborchte. De Hemel wist hij boven zijn hoofd.
.
Ga hier naar deel 2:
http://www.hoorngids.nl/nw-7951-7-3304939/nieuws/jan_wortel_de_stiefzwager_van_god_2.html