COLUMN Qwartjes Qwartiertje
Kuifje in Kroatië
Toen hij die maandagmorgen binnenkwam viel de stamtafel stil. De mannen staarden hem aan alsof Beëlzebub zelf was binnengestapt. Van sommigen hing de onderkaak dan ook op de borst. René H. scheurde de stilte raspend aan flarden: “Vàl dood, skrèver! Lééf jij nog!?” Een ander vulde verbluft aan: “Jij doene dood weze!” Hij tapte zichzelf een kop koffie in, schoof aan, en vroeg om uitleg.
·
Nou, dat was gauw verteld. Vorige week had zijn rouwadvertentie in het Sufferdje gestaan. Onder zijn vetgedrukte naam werd met gepaste treurnis kennisgegeven van z’n verscheiden. Leeftijd klopte ongeveer. Woonplaats, een stinkboerendorpje, klopte ook bijna. Het was in elk geval geen Hoorn. De bevestiging werd verwoord door ‘n tweede advertentie, waarin de hoofdredactie van datzelfde Sufferdje het heengaan van zijn eermalige medewerker oprecht beweende. Klaar. Geen speld tussen te krijgen. Qwartje had ’n houten jas.
·
Qwartje: “Dat was ’n ander.”
René: “Je kùt! Misschien ben jìj wel ’n ander. We kunnen lezen hoor.”
Qwartje: “Wie was er op mijn begrafenis?”
De tafel hief als één man het glas en deed lang over het ledigen daarvan. Daarmee was het zwijgen gewettigd.
Qwartje: “Niemand dus. Nou, lekker is dat.”
Ton van L.: “We wisten niet waar het was. Dat stond er niet bij.”
Qwartje: “Hoe is er over me gepraat?”
René H.: “Je was ‘n pittig kirreltje.”
·
Het betrof de vierde van de tot nu toe vijf keer dat hij mortje piem ging. De eerste keer was hij negen jaar. In het Flevo-zwembad, buitendijks aan de Willemsweg, had hij zich op grote-mensen-diepte vastgeklemd aan een steigerpaal, liet los, en dwarrelde naar de bodem. Verzuipen biedt een sussende sensatie. Terug in de baarmoeder zweefde hij vredig op en neer: bodem-oppervlakte, oppervlakte-bodem. De derde keer dat hij slapjes boven kwam drijven pakte een oudere slungel hem beet en sleurde hem walwaarts: “Waar ben jij nou mee bezig! Oprotten! Niet meer in ’t water. Je drijft in de weg.”
·
De tweede maal dat hij het bestierf stond Qwartje als zelfverklaarde nozem, zittend op zijn opgevoerde Rap, te praten met Femmie die naast haar fiets stond. Hij hield van haar, hoger dan de hoogste berg. Voor eeuwig. Ze was het middelpunt van zijn universum, de reden van de rest van z’n bestaan. Pubers zijn nu eenmaal vatbaar voor dat soort aandoeningen. Toen ontspon zich Het Gesprek.
Femmie: “Ik maak het uit.”
Qwartje: “Waarom?”
Femmie: “Om toch.”
Qwartje: “Nee: waaròm!”
Femmie: “Om toch.”
Hij startte zijn brommer en scheurde helmloos de wereld in die aan het vergaan was. Frontaal tegen een auto die bestuurd werd door ‘n vrouwelijke arts. Hij werd gelanceerd en smakte dertig meter achter de auto tegen de keien. Zwart. Levenloos. Ambulance. Hij balanceerde op ‘t richeltje van het laatste nippertje. Waarom hij bleef leven was raadselachtig. Om toch?
·
De derde maal sloeg z’n laatste uur op z’n 39-ste verjaardag. De avond daarvòòr had hij z’n testament geschreven. Zijn zusjes gebeld, luchtig, grappend. Hij had ze niet verteld dat de operatie die hij morgen zou ondergaan ’n zestig-veertigje was. Een experimentele ingreep die z’n zichzelf kannibaliserende alvleesklier rust zou moeten geven. De kans van slagen was 40%. Zo niet, dan bleef hij er in. Bij niet-opereren zou hij invalide worden, alsmede morfine-junk. Dagelijks injecties tegen de pijn. Hij tekende het risico-contract en gaf zich over aan de scalpelboys. De operatie leek te zijn geslaagd. Maar post-operatief stierf hij alsnog de moord. Jaren later vertelde een vriendin, die vanuit Hengelo op bezoek wilde komen, hoe ze het ziekenhuis in Leidschendam belde om de bezoektijden te beluisteren.
“Om wie gaat het, mevrouw?”
“Om Qwartje.”
Even stilte voor intern beraad, en toen: “Mevrouw: als u die nog wilt zien kunt u het beste zeer snel een taxi te nemen.”
·
Andermaal uitstel van executie.
·
De vijfde keer betrof letterlijk een executie. Nòg kent hij de naam van de man die een pistool tegen zijn slaap hield. Miloš. Het geschiedde in Kroatië, na een reis door Slovenië en Bosnië tijdens de recente Balkan-oorlog. Met een Sloveense huurauto jakkerden hij met een Amsterdamse fotograaf door het oorlogsgebied. Ze hadden een paar van tevoren bepaalde missies. Maar die fotograaf was niet helemaal goed bij zijn hoofd. In elk geval naïef. Het was zijn eerste oorlog, en wilde bij hoog en bij laag naar het front. Wereldfoto’s maken. Hoe hij de prentjesmaker ook bezwoer dat dat niet hun missie was, dat ze foute nummerplaten voerden, en dat internationale fotopersbureaus dat soort frontbeeld bij de vleet aanleverden: hij wilde op z’n minst naar de búúrt van het front.
·
In een aan flarden geschoten bergstadje pauzeerden ze om te fourageren en wat te rusten. De fotograaf was even gaan rondwandelen. Qwartje zat op een stoel voor ’n café annex winkeltje. Er broeide een grimmige feestroes. Iedereen was dronken. Er werd lukraak in de lucht geschoten. Een huiskamercafé braakte ’n mannetje of zeven lallende, zwaarbewapende paramilities. Chetniks, zoals ze zich noemden. Embleem van ’n witte arend op borst en rug. Eentje liep op de vreemdeling af, legde ’n hand op z’n schouder, en sprak: “Miloš.” Hij begon rad in ’t Servisch te praten, en leek steeds dringender dezelfde vraag te herhalen. Qwartje verstond hem niet, en gaf dat met gebaren te kennen. De man trok een pistool achter z’n rug vandaan, laadde het door, en drukte de loop tegen Qwartje’s slaap. Drie van z’n kameraden kwamen schreeuwend aanrennen. Miloš grijnsde breed, en drukte af. Clèck! Het wapen ketste. Miloš werd joelend weggetrokken. Kuifje in Kroatië. Het Hollandse reportageteam is maar weer snel vertrokken.
·
Ach ja. Wie van ons, die dit nu zit te lezen, heeft ooit niet iets dergelijks meegemaakt? Een narrow escape. Een ‘oeff!’. De gemiddelde levensduur van het zoogdier mens telt een miljard hartslagen. Dat heeft hij onverbiddelijk gemeen met alle zoogdieren: van de allerkleinste Cubaanse bijkolibri (1,5 gram, anderhalf vingerkootje lang, hartje van ’n halve speldeknop, 650 slagen per minuut) tot de blauwe vinvis (100.000 kilo, 25 meter lang, hart ter grootte van een Volkswagen Kever, 3 tot 8 slagen per minuut). Des te groter het lijf, des te langzamer de hartslag, des te langer de levensduur in tijd.
·
Al wat ontkiemt gaat zwanger van het einde. Met de grillen van het lot als joker. De kans dat Qwartje ooit zal sneven in zijn bed is gemiddeld het grootst. Daarna ziet-ie wel verder. “De dood is een futiliteit vergeleken met wat het leven eerder prijs heeft moeten geven”, aldus de mus Mia in Anton Koolhaas’ boek Andermans Huid. En zo is het maar net.