Zestig jaar geleden maakte Nederland een afgrijselijke winter mee. Niet alleen was het zeer koud, ook leden veel mensen de laatste maanden van de Tweede Wereldoorlog honger. Herinneringen aan deze beruchte Hongerwinter worden op de expositie “Hongerwinter 44/45” in het Museum van de Twintigste Eeuw in Hoorn naverteld. Talloze voorwerpen zoals noodkacheltjes, fietsen met houten banden, knijpkatten, dagboeken en foto’s en tekeningen ondersteunen deze aangrijpende verhalen. Van tulpenbol tot Zweeds wittebrood, van kooltjes rapen tot het kappen van bomen.
Uit het hele land heeft het museum herinneringen aan de Hongerwinter ontvangen. Sommige verhalen zijn in z’n geheel te lezen op de expositie, in andere gevallen zijn citaten te lezen. Ook zijn enkele gesprekken met mensen die deze winter hebben meegemaakt op video te zien. In een filmzaaltje is de klassieke documentaire “Honger” van de Duitser Rudi Hornecker te aanschouwen. Deze film toont zeer indrukwekkende en aangrijpende beelden uit de Hongerwinter, zoals van jongetjes die de laatste restjes uit de lege voedselgamellen van de gaarkeuken schrapen. Hornecker, een Duitser getrouwd met een Nederlandse vrouw en woonachtig in Den Haag, was een bekend amateurfilmer. Zijn sympathie lag bij de Nederlanders en zijn opnamen, gemaakt met een onder de jas verborgen veerwerkcamera, geven in de 20 minuten durende documentaire een sinister beeld van die moeilijke periode.
Educatief project
Speciaal voor het onderwijs heeft het Museum van de Twintigste Eeuw een lespakket samengesteld rond de Hongerwinter-tentoonstelling. Het is immers van groot belang dat de jeugd van nu kennis neemt van dit deel van onze vaderlandse geschiedenis. Het museum maakt daarbij onder meer gebruik van Internet want schoolklassen die de expositie gaan bezoeken kunnen zich met een zogenaamde Web-les al voorbereiden. Uit een rondgang langs scholen in Noord-Holland had het Hoornse museum al begrepen dat er veel animo voor het onderwerp is. Bij hun bezoek aan de expositie moeten de leerlingen allerlei opdrachten uitvoeren en wordt afgesloten met het bekijken van de film “Honger”. Scholen die belangstelling hebben kunnen per email (educatie@museumhoorn.nl) informatie aanvragen.
De honger
In oktober 1944 leefden de mensen in de grote steden van West Nederland al op een hongerrantsoen.: 1 brood en 1 kg. aardappelen per persoon per week. Veel is dat niet, maar het vergt toch een aanvoer van 25.000 ton graan per maand. Van begin november ’44 tot begin december wordt er echter maar 9.000 ton vervoerd. Zo kondigt zich een catastrofe aan.
Stadsgas en kolen zijn er evenmin. Hoe moeten de aardappelen die er nog zijn gekookt worden? Er wordt een steeds groter beroep gedaan op de centrale gaarkeukens. In november 1944 zijn er al 160.000 afnemers in Amsterdam alleen. Men staat in de lange, lange rij, uren en uren lang. De aanvoer blijft stokken en komt na 23 december, wanneer de vorst invalt, helemaal stil te liggen. De winter is streng. Honger en koude, een rampzalige, een dodelijke combinatie. Om toch nog aan een beetje brandstof te komen worden er in de grote steden parken en groenstroken kaalgekapt. Ook de houtjes onder de tramrails moesten eraan geloven.
In de Amsterdamse jodenbuurt in Amsterdam stonden vele huizen leeg na de deportaties. Ze werden gesloopt, het hout werd eruit gehaald. Soms stortte een huis in, wanneer de balken eruit werden gesloopt. Weer enkele doden erbij. Een groot gedeelte van dat hout verdween overigens in de zwarte handel. Men kon er voedselbonnen voor krijgen, die dan ook weer verkocht konden worden.
Hongertochten
Niets demonstreerde de wanhoop en vertwijfeling meer dan de zogeheten hongertochten. Om toch nog aan eten te komen moesten de stedelingen erop uit, de boer op. In het begin van de hongerperiode was er meestal in de buurt nog wel iets te krijgen of te kopen, mar naarmate de honger langer duurde en de nood groter werd, moest men verder van huis. Men liep of men nam de fiets, de bakfiets of de handkar. Het was loodzwaar, ook al omdat veel fietsen niet meer op luchtbanden reden, maar op houten banden of op de velgen. Vele, vele kilometers in regen en kou. Langere tochten kon je niet in een dag volbrengen, dus er moest overnacht worden. Bij de boer, in de stal, de schuur of in het hooi. Ook voor de boeren was het niet eenvoudig zoveel mensen op te vangen. Men schat dat er iedere dag meer dan 50.000 hongertrekkers op weg waren. Voor het voedsel moest dikwijls dik betaald worden, de ruilhandel bloeide.
Suikerbiet en tulpenbol
De steeds fellere honger bracht de mensen op een punt dat ze dingen gingen eten, waar ze vroeger niet aan zouden denken. Vanaf 15 januari 1945 werden suikerbieten uitgereikt ter vervanging van de aardappelen. Ook werden er tulpenbollen gegeten. De uitvoer van bloembollen voor de bloementeelt lag helemaal stil, maar er kon nu toch een bestemming voor deze producten worden gevonden. Bloembollen bevatten veel zetmeel en men vond ze over het algemeen lekkerder dan suikerbieten. “Lekkerder” is uiteraard een relatief begrip.
De tulpenbol werd hét symbool voor de malaise van de hongerwinter.
Van suikerbietenbowl tot opklop
Wie had ooit kunnen denken dat tulpenbollen en suikerbieten het dagelijks menu zouden worden voor zoveel mensen in de grote steden? Niemand toch? De suikerbieten konden niet verwerkt worden omdat de fabrieken niet meer draaiden en de export van tulpenbollen was ook niet mogelijk. Het was overigens verbluffend hoe vindingrijk de mensen waren met het ontwikkelen van een bruikbare receptuur voor deze producten. Er kon veel meer met suikerbieten en tulpenbollen gedaan worden dan men ooit voor mogelijk hield. Je kon de suikerbiet bakken of er koekjes van maken. Suikerbietenbowl bestond ook. Je kon de suikerbieten door de gehaktmolen draaien en de pulp in een slablaadje rollen. Dat zag er even feestelijk uit! Bekend was de opklop: suikerbietenstroop die net zolang geklopt werd tot er een soort eetbaar schuim ontstond. Naast “opklop” had je ook “klop-op”. Dat werd bij de melkboer gehaald. Het vulde allemaal enorm totdat je de eerste boer liet. Dan bleek dat het toch voornamelijk lucht was geweest. Veel mensen vonden tulpenbollen trouwens lekkerder dan suikerbieten. De bollen waren zoeter en bloemiger. Heel af en toe kon er in die culinair zo barre hongertijd ook nog wel eens van dierlijk eiwit worden genoten. Wat te denken van zwanengehakt of meeuwenragout? Ook stekelbaarsjeskoekjes werden wel eens gegeten. Honden en katten ook wel eens, maar die waren over het algemeen toch meer voor de verkoop bedoeld.
De expositie “Hongerwinter 44/45” in het Museum van de Twintigste Eeuw in Hoorn is van 19 september 2004 t/m 16 mei 2005 van dinsdag t/m zondag te zien in het Museum van de Twintigste Eeuw, Bierkade 4 in Hoorn (NH). Voor info: www.museumhoorn.nl of 0229-214001.